Rutger
Bregman, schrijver van het journalistieke platform De Correspondent, moet reuzeveel zin hebben gehad in de toekomst
toen hij vorige week schreef
dat links activisme een opleving doormaakt. “In de afgelopen twee jaar is
in het ene na het andere land iets gaan broeien – een onderstroom die op het
punt staat door te breken”, constateerde Bregman, verwijzend naar Occupy en vele andere initiatieven die
de afgelopen jaren boze massa’s hebben weten te mobiliseren.
Of de jeugd echt zo links-activistisch aan het worden is als Bregman beweert, of in elk geval hoopt, valt nog te bezien. Maar een golf van activisme heeft zich wel degelijk meester gemaakt van samenlevingen in de westerse wereld. Dit zou, wanneer we dat activisme ontleden, minder vrolijk moeten stemmen dan Bregman en de zijnen doen voorkomen.

Foto: Occupy Wall Street-demonstrant in New York (bron: Breitbart)
“Om
te laten zien dat er heel veel mensen boos zijn, moet je eerst heel veel mensen
boos maken”, verklaarde
FNV Jong-activiste Esther
Crabbendam in een gesprek met de
BKB Academie. Dat zal niemand verrassen. Sterker nog, wetenschappers hebben het
verband tussen woede en (succesvol) activisme zelfs empirisch
aangetoond. Wat
echter opvalt aan de door Bregman gesignaleerde toenemende belangstelling voor
activisme – in wezen het actief nastreven van maatschappelijke verandering – is
niet zozeer de mate waarin het wordt gekenmerkt door woede over de situatie in
kwestie, maar steeds vaker ook door walging ten opzichte van de ander.
Een klein jaar geleden publiceerde Arthur Brooks, directeur van de American Enterprise Institute, de in Washington D.C. gevestigde conservatieve denktank, een boek genaamd The Conservative Heart. Brooks stelde vast dat activisme zich steeds vaker manifesteert in de vorm van een diepgewortelde minachting van de politieke tegenstander. Omdat activisten links en rechts er heilig van overtuigd zijn dat hun agenda voortkomt uit goedheid en die van de ander uit puur kwaad, ontstaat een giftige vorm van activisme die vrijwel onmogelijk tot oplossingen kan leiden. Het zou voor deze activisten immers nooit een optie zijn om om de tafel te zitten met de duivel zelve.
Afgelopen
weekend beschreef de in Brussel gevestigde NRC-correspondent Stéphane Alonso hoe
in Europese samenlevingen het ‘einde van de redelijkheid’ is aangebroken.
De woede is in veel gevallen zo groot dat het idee van ‘er samen uitkomen’ – in
veel opzichten een idee dat aan de basis staat van de Europese Unie - passé is
en plaats moet maken voor politieke opvattingen die zich laten kenmerken door
polarisatie en onverzoenlijkheid. Treffend parafraseerde Alonso in hetzelfde
artikel de Amerikaanse historicus Richard Hofstadter, die beweerde dat een
samenleving enkel succesvol kan zijn als er een zekere mate van consensus
doorheen stroomt. Wanneer consensus verdwijnt, stort de sociale en politieke
orde in.
Een gezonde samenleving kan niet zonder activisten. Activisten houden politieke elites scherp en fungeren als katalysator van maatschappelijke vooruitgang. Toch moeten we waakzaam zijn voor het giftige activisme waarbij de minachting van de politieke tegenstander zoveel dieper zit dan het (hopelijk constructieve) verlangen naar verandering. Dat onze generatie ‘weer links durft te zijn’, zoals Rutger Bregman beweerde, zou namelijk niet eens zo zorgelijk zijn. Een generatie die niet meer naar de ander kan luisteren des te meer.