Vorige week stond ik oog in oog met BKB-coördinator Kathelijne Niessen in een wedstrijd om het woord ‘Personal Data’ te definiëren. We waren door het ambassadepersoneel van de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel aangewezen om zo veel mogelijk termen in de eindresolutie te krijgen die door onze afzonderlijke teams waren bedacht. De ogen van alle aanwezigen waren op ons gericht, de tijd ging in. Al snel veranderde de beschaafde relatie tussen Kathelijne en mij in een waar slagveld waarin niets te gek was om onze zin te krijgen. Geen woord werd uitgesproken of er werd bezwaar tegen gemaakt, geen toezegging werd gedaan of er werd een time-out ingelast om met de achterban te overleggen. We waren verwikkeld in politieke onderhandelingen zoals je ze uit de film kent; twee tegenovergestelde kampen, hoge druk en wederzijdse afhankelijkheid. Na enkele verlopen deadlines en verschillende verwijten over en weer schudden Kathelijne en ik elkaar dan uiteindelijk de hand en riep de ambassadeur triomfantelijk: ‘Het is ons gelukt!’

Hillary Clinton op de VN vrouwen conferentie in 1998. In de documentaire Once and for All (2015) wordt geschetst hoe de fameuze woorden ‘Women rights are human rights and human rights are women rights’ de patstelling doorbrak om vrouwen een belangrijkere positie in het Handvest voor Mensenrechten te geven.
Dit was een typisch geval van machtspolitiek: beide partijen wilden zoveel mogelijk uit een deal halen ten koste van de ander. Van vertrouwen was geen sprake, van elkaar iets gunnen nog minder. Voor maximale resultaten probeerden we de onderhandelingsregel ‘wie begint, verliest’ toe te passen en elkaar zo snel mogelijk uit de tent te lokken om een definitie te geven. Kathelijne hield haar kaarten op de borst en liet het onderhandelen aankomen op tijdsdruk. Ik speelde de lastpak (Balotelli) die de sfeer verziekte maar ondertussen wel naar alternatieve mogelijkheden zocht. Ondertussen werd aan de zijlijn koortsig overleg gevoerd en naar zwakke plekken van de tegenstander gezocht die in ons voordeel zouden kunnen zijn. Het leek wel een Middeleeuwse belegering waarbij doorzettingsvermogen belangrijker was dan verstand. Waarom onderhandelden we op deze manier?

De parameters
Wat alles tot een gigantisch spel maakte waren de spelregels waar de deelnemers zich aan moesten houden. Zo waren er woordvoerders die namens de gehele groep moesten spreken terwijl de rest stil bleef, was er een informatiegebrek van wat ‘de tegenstander’ wist en wilde en was het uiteindelijke doel de meest gunstige definitie binnen te halen voor de eigen achterban in plaats van een gezamenlijk doel. Drie beperkingen die onze onderhandelingssessie tot een strijd maakten in plaats van een samenwerking, en als je het mij vraagt een vrij archaïsche vorm van overleg.
Ten eerste is er geen sprake van gelijkwaardigheid en waardevolle input als sommige deelnemers hun informatie niet hardop kunnen delen en daar niet op kan worden voortgeborduurd door anderen. Ten tweede zou je met behulp van data en technologie kunnen berekenen wat de meest optimale uitkomst voor iedereen is in plaats van in een soort prisoner’s dilemma te gissen naar de motivaties van je lotgenoten. Ten derde zaten de deelnemers aan een tafel in plaats van rond te lopen, en daarmee een gezamenlijke cadans op te wekken en het oppompen van zuurstof naar de hersenen.

Een gezonde bezigheid voor het vinden van een gemeenschappelijke oplossing is het doorlopen van een labyrint. In vroegere tijden poogde men op deze manier letterlijk tegen obstakels aan te lopen maar ondertussen wel een weg en denkproces af te leggen dat tot een uitkomst leidt. Aristoteles bedacht hier bovenop ook beelden van denkers te plaatsen die de situatie vanuit een ander oogpunt konden bezien. Deze oefeningen vormen een goed alternatief voor onderhandelkamers waar slechts het eigenbelang voor ogen wordt gehouden.
De uitkomst
Nadat de onderhandeling voorbij was – en ik geen Balotelli meer hoefde te spelen – hield ik geen goed gevoel over aan de onderhandeling. Was dit nou leuk en constructief? Was dit waar de diplomaten en ambassadeurs zo’n kick uit haalden dat ze zich volledig naar de regels van het spel willen voegen en er op hun beurt met hen gespeeld kon worden? Op de ambassade waar de onderhandeling plaats vond liep namelijk iedereen in pak rond, had een selecte opleiding genoten en kon op dezelfde manier praten namens een Nederlandse overheid, ongeacht welk beleid daar vandaan kwam. Gelijk aan de voetbalwereld, waar spelers geïnstrueerd worden een bepaalde tactiek na te leven – overigens ongeacht het lot van de tegenstander – vormt de onderhandelingswereld een spel. Sommigen zijn er beter in dan anderen en trekken aan het langste eind.
Volgens mij is het tijd om de spelregels te veranderen en niet langer één spel te spelen waarbij grote hoeveelheden mensen op dezelfde manier taal, intellect en uitstraling aanwenden om iets gedaan te krijgen. Misschien is het tijd voor een meer diverse competitie waarbij het er niet om gaat wíe er als snelste over de finish komt, maar dát iedereen over de finish komt en dezelfde kans krijgt om mee te trainen. Dat lijkt me nou een leuk spel, overleg waarbij iedereen een winnaar is en niet slechts degenen met de beste techniek en de beste kennis van de spelregels. Of zoals deze beroemde sketch van Monty Python laat zien: traag voetbal zonder regels kan ook heel leuk zijn.